De Politieke Correctheid van de recensent

Tegen het eind van vorig jaar verscheen een artikel in de Volkskrant, genaamd “Wat opvalt in de klassieke top 400 is de grote hoeveelheid kutmuziek”. Daar vond ik een hoop van, maar dat heb ik toentertijd wijselijk voor me gehouden. Tot ik van de week een recensie in De Nieuwe Muze las, genaamd “Een politiek correct en een geweldig concert in de Vriendenloterij Zomerconcerten”. Namen van de recensenten zijn achterwege gelaten omdat ik niet uit ben op persoonlijk drama.

Het ging om een concert met het vioolconcert van Samuel Coleridge-Taylor. Voorafgegaan door de “fanfare for the uncommon woman” van Joan Tower en ook nog eens gedirigeerd door een vrouwelijke dirigent – dat diende expliciet, met een uitroepteken, vermeld te worden. Genoeg reden voor de recensent om dit concert als “politiek correct” te labelen. Geen zorgen, zou ik willen zeggen: De westerse wereld wordt langzaamaan steeds meer overgenomen door extreemrechtse autocraten die iedereen die het woord “diversiteit” in de mond durft te nemen het liefst persoonlijk zouden ophangen, dus spoedig zal het programmeren van zwarte en vrouwelijke componisten het meest politiek incorrecte zijn wat je kan doen.

Maar dat terzijde. Wat mij opviel, was het grote deel van de recensie dat besteed werd, niet aan de beoordeling van de uitvoering, maar aan het stuk zelf. De kwaliteit van de muziek “viel tegen”, aldus de recensent: De melodieën kwamen banaal over, en in de langdradige, contrastarme, vaak in herhaling vervallende opbouw van het stuk viel weinig te beleven. Ik parafraseer dit uit de recensie, maar het gaat zo nog zo lang door. En dat vond ik wel apart, want zo’n focus op het stuk zelf zie je meestal niet in recensies van klassieke concerten.

Nu voel ik niet per se de behoefte om het vioolconcert van Coleridge-Taylor met hand en tand te verdedigen, want het is ook niet mijn favoriete stuk. Misschien was de recensent wel teleurgesteld omdat Coleridge-Taylor “De Afrikaanse Mahler” genoemd werd. De ingewikkelde, verrassende structuur, verfijnde orkestratie, en subtiele (en soms niet-zo-subtiele) humor van Mahler ontbraken inderdaad, maar Coleridge-Taylor past helemaal in het rijtje van Dvorak, Elgar en Bruch, van wie het gros van de werken in mijn beleving ook gezapig en weinig verrassend te noemen valt.
Toch zal je dat niet zo vaak horen in een recensie van een uitvoering van een van deze stukken. I kan me ook voorstellen dat het voor de gemiddelde klassieke muziek-fan niet zo leuk is om te lezen. Dat zit maar componisten af te zeiken, en waarom? En daarin geef ik de lezer ook helemaal gelijk – maar waarom dan wél zo bij Coleridge-Taylor?

Ik heb wel een hypothese. Laten we nog eens kijken naar dat eerste artikel, in de Volkskrant. De recensent kraakt de klassieke Top 400 van Radio 4 grondig af. Waar begint hij mee? De “klinkende shoarma” van Ennio Morricone, de “te lang op de warmhoudplaat gelegen kaassoufleetjes van Hans Zimmer” en de “sleetse aftreksels van John Williams”. Ook hier voel ik geen grote drang die componisten te verdedigen, maar wel vraag ik me af: Waarom juist die drie? Op nummer vier staan de “Peer Gynt suites” van Grieg, en als er nou iets klinkt als te lang warmgehouden snacks is het die grijsgedraaide meuk wel. Om niet te spreken van dat nazi-knip-en-plakwerkje van Carl Orff, wat nergens thuishoort behalve in de prullenbak. Toch zwijgt de recensent van De Volkskrant daarover. Wel haalt hij Ludovico Einaudi en nieuwkomer Nordin Maouli door de mangel.

Naar mijn idee is het duidelijk. De muziekrecensent heeft de gewoonte ontwikkeld niet te oordelen over stukken in de klassieke canon. Die hebben hun plaats verdiend, denken ze misschien. Maar zodra een componist langskomt die buiten de gevestigde orde staat, dan komt de loep tevoorschijn en volgt een uitgebreide keuring. Mag dit wel toegelaten worden in ons kleine wereldje van steeds dezelfde mensen?

Het erge is dat levende componisten dit overnemen. Ooit zag ik een collega een Zaterdagmatinee-uitvoering van het Vioolconcert van Mathilde Wantenaar op Facebook plaatsen. Meteen kwam de reactie van een andere componist: “Ik zeg: opstapeling van clichés, neigend naar bombast, er staat niets op het spel” en zo ging het door. Zou de persoon die dit plaatste ook op zulke tirades gaan over het ‘naar bombast neigen’ van, bijvoorbeeld, Bruckner? Misschien wel, maar ik heb mijn twijfels. Je zou als componist ook als eerste reactie kunnen denken: Hoera, er wordt een nog levende componist gespeeld op de radio?

Ik denk dat we twee mogelijkheden hebben. We stellen als eerste doel het floreren van de klassieke muziek, we verwelkomen jonge componisten, herontdekte componisten, en componisten die voor films schrijven (wat veel getalenteerde componisten overigens puur doen omdat daar wél geld mee te verdienen valt). We adverteren en promoten deze en proberen continu meer mensen aan onze zijde te krijgen. Dat is het pad waar commercieel gerichte instellingen zich op richten, en misschien is dat helemaal zo gek niet. Óf we stellen als grootste doel het waarborgen van kwaliteit, en leggen dan álle stukken die gespeeld worden kritisch onder de loep. Met frisse oren, niet zomaar aannemen dat iets dat al honderden jaren overal gespeeld wordt daarom ook daadwerkelijk goed is. En dan zien hoe veel van het “IJzeren repertoire” nog overeind blijft. En wat er dan verdwijnt kan misschien ook plaatsmaken voor iets nieuws.

Reacties

Plaats een reactie